De arbeidsparticipatie van vrouwen is in de afgelopen twintig jaar met bijna 12 procentpunt toegenomen – ruim twee keer zo groot als bij mannen. Maar in de laatste vijf jaar is het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen vrijwel gelijk gebleven, meldt het CBS.
Het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen is de laatste jaren vrijwel gelijk gebleven. In het eerste kwartaal van 2024 had 77,1 procent van alle mannen van 15 tot 75 jaar betaald werk. Van de vrouwen was dat 68,9 procent, een verschil van ruim 8 procentpunt. Vijf jaar geleden, in het eerste kwartaal van 2019, was dat ook al zo. In de jaren daarvoor werd het verschil nog gestaag kleiner, vooral in het eerste decennium van de eeuw.
Arbeidsparticipatie groeit
Na een vrijwel voortdurende toename vanaf 2014, alleen onderbroken bij het begin van de coronapandemie, bereikte de arbeidsdeelname in 2024 het hoogste niveau sinds de start van de reeks in 2003. Ook voor het begin van de financiële crisis, in 2008, nam de arbeidsparticipatie al toe.
Bij vrouwen was de groei sterker dan bij mannen. Vergeleken met het eerste kwartaal van 2004, twintig jaar geleden, was de arbeidsparticipatie van vrouwen in het eerste kwartaal van 2024 bijna 12 procentpunt hoger. Die toename in twintig jaar tijd was ruim twee keer zo groot als bij mannen.
Verschil wordt niet meer minder
Doordat de arbeidsparticipatie van vrouwen meer is toegenomen dan die van mannen, is het man-vrouwverschil in de afgelopen twintig jaar steeds kleiner geworden. Dit ging van 15 procentpunt in het eerste kwartaal van 2004 naar ruim 8 procentpunt in hetzelfde kwartaal van 2024. De afname deed zich vooral voor in de periode 2004-2014. Daarna nam het man-vrouwverschil in participatie aanvankelijk ook nog licht af, maar de laatste jaren niet meer.
Vrouwen zijn in de afgelopen tien jaar wel nog op mannen ingelopen als het gaat om het aantal uren dat zij betaald werk hebben. De gemiddelde arbeidsduur van werkende vrouwen steeg van 25,3 uur per week in het eerste kwartaal van 2014 naar 27,8 uur in hetzelfde kwartaal van 2024. Bij mannen was de gemiddelde arbeidsduur in deze periode vrijwel voortdurend ongeveer 36 uur per week. Vrouwen hadden in 2024 dus acht uur per week minder betaald werk dan mannen. In 2014 was dit nog ruim tien uur.
Verschil tussen jongeren en ouderen
Niet in alle leeftijdsgroepen is sprake van een stabilisering van het man-vrouwverschil in arbeidsparticipatie. Bij 25- tot 65-jarigen nam het verschil ook recent nog af, maar bij jongeren was een omgekeerde inhaalslag te zien. In 2014 lag de arbeidsparticipatie van mannen van 15 tot 25 jaar namelijk ruim onder die van vrouwelijke leeftijdgenoten. Die achterstand hebben ze nu ingehaald. Anderzijds nam het verschil onder 65-plussers toe, doordat in die leeftijdsgroep de arbeidsparticipatie van mannen sterker toenam dan die van vrouwen. In het eerste kwartaal van 2024 werkte 27,0 procent van alle mannen van 65 tot 75 jaar. Van de vrouwen was dat 12,5 procent. Tien jaar eerder was dat nog respectievelijk 15,0 procent en 6,8 procent.
Lees ook: Arbeidsparticipatie nadert grenzen: grote groep werkenden wil minder uren maken
In de arbeidsparticipatie van 25- tot 55-jarigen zit amper nog rek. Ook bij jongeren (15-24 jaar) en ouderen (55 jaar en ouder) bereikt de nu nog toenemende participatiegraad de komende paar jaar het plafond.